Terwijl de ochtend-zon zijn intrede deed hervond landheer LIGNATZ van Utrecht tot Zeddam, zich terug op het balkon van zijn vervallen landhuis. Alleen gesteund door zijn miniscule boxer-short tuurde hij wazig naar buiten. Hij liet de gebeurtenissen van de afgelopen avond-en-nacht nog eens door zijn hoofd glijden en kwam al-ras tot de slot-conclusie dat het goed was.Zonder een graatje angst, sprong hij van het balkon af, in zijn self-made onverwarmde buitenbad, om zo eens kwik-kwiek-fris aan de dag te kunnen beginnen.
Buiten waaide de wind en bijgestaan door een stevige scheet wilde hij net rechts-omkeer maken toen hij geritsel hoorde in de ruim opgezette achtertuin. Vanuit het boerekool-stronken-veld herrees een man uit een liggende hoedanigheid. Was dat niet JAGER-JAN ? Ja, het was hem. De man die hem, de avond daarvoor, weer enige financiele richting in de toekomst gegeven had. Hij had hem in cafe "de zwaaiende lantaarn" aangesproken met de woorden "zeg, Lignatz van U. tot Z., wat dacht je van een pachtboer voor je begonia-kwekerij, bospartij en resttuin". Het had hem wel even van zijn "a-pro-wc-po" gebracht maar alras kon en er een compromis gesloten worden, bezegeld in een heus "wacht-eens-even-boer-contract". In het contract was vastgelegd dat Jager-jan de begonia-kwekerij weer op poten zou zetten en als dank hiervoor boswachter mocht spelen in de bos-partij rond het landgoed. Daarnaast mocht hij elke avond aanschuiven bij het "wat-de-pot-schaft-laatste-avondmaal". In het wurg-contract stond verder dat dolende Jagerjan des avonds tegelijkertijd met tamme-flip-kip-WILBERT op stok diende te gaan daar anders WILBERT te naakt-drukkelijk zou vereenzamen. Jagerjan had dit onder een voorwaarde geaccepteerd. De neergeschoten klei-duiven van de Jagerjan-schietdag, zouden een vrijbrief ontvangen waarmee ook zij gratis mee "op-stok" konden. Lignatz had lang getwijveld, onder de noemer dat "neergehaalde klei-duiven" een dusdanige penetrante geur met zich mee droegen dat dit nadelig kon zijn voor Wilbert's-weerstand. Toen Jager-Jan echter beloofde dat hij een speciale kribbe voor de kleiduiven zou bouwen, stond niks-en-niemand, de samenwerkings-overeenkomst meer in de weg.
Vol goede moed was hij 's avonds naar huis gehobbeld. Eindelijk maar toch was er een kerstgevoel op komen borrelen in zijn diepste binnenste. Hij had de begonia's nog even stichtelijk toegesproken en verteld over de positieve voorbije avond. Net toen bij bed-waarts wou vertrekken werd de nachtelijke stilte verstoort door mannelijk geroezemoes. De angst bekroop hem en net toen hij het op een overgeven wou zetten, werd hij verlost uit deze "bange droom" door gedenkwaardige woorden die, verkleed als engelse-engelen, door de nacht schalden. "Lignatz, je moet ons helpen". Bij de voordeur stonden mannen "te wijzen naar het oosten", terwijl zij stamelden :"do ist der bahnhof, do ist der bahnhof". Lignatz herkende al snel in "een van de wijzenden", Goor-tie. Als een kind zo blij storte Goor-tie zich in zijn armen.
"Er was geen plaats meer in de bahn-hof-herberg, biedt ons onderdak voor de nacht".
Natuurlijk had hij de deur geopend en het mannen-gezelschap naar binnen geleid.
De hunkerbunker-kelder werd snel omgetoverd tot rustplaats voor deze "nodeloze
en laveloze zwervers". Zo viel de nacht in duizend stukken en de gezamelijke slaap werd, bijgestaan door een vallende ster, stevig ingezet.